Een CI, Cochleair Implantaat, is een elektronisch hoorapparaat dat het gehoor gedeeltelijk herstelt bij dove of ernstig slechthorende personen die geen of nog maar een beperkt restgehoor bezitten. Het CI wordt heelkundig ingeplant (inwendig deel) en geactiveerd door een toestel dat achter het oor wordt gedragen (uitwendig deel). In tegenstelling tot een klassiek hoortoestel is een CI geen geluidsversterker, maar zet het geluid om in elektrische impulsen die de gehoorzenuw rechtstreeks stimuleren. Het CI vervangt de werking van het binnenoor en overbrugt hierbij buiten-, midden- en binnenoor. Hierdoor kunnen zeer ernstig slechthorende of dove personen opnieuw klanken, geluiden en spraak waarnemen.
Hoe werkt een cochleair implantaat?
Een ernstige gehoorstoornis of doofheid wordt meestal veroorzaakt door een probleem in het binnenoor, waarbij de haarcellen zijn aangetast. Deze haarcellen zorgen bij een normaal gehoor voor het doorgeven van het geluidssignaal aan de gehoorzenuw. Via vele tussenstations bereikt dit signaal de hersenen waar het als geluid herkend wordt. Indien deze haarcellen ernstig aangetast zijn of zelfs niet meer functioneren, treedt een ernstige gehoorstoornis of doofheid op. Cochleaire implantaten vervangen de aangetaste haarcellen en zetten spraak en geluid om in zinvolle elektrische signalen die de gehoorzenuw activeren.
Het schema hiernaast geeft u een overzicht van de werking
1. Geluiden worden opgevangen door een microfoon.
2. Deze geluiden gaan naar de spraakprocessor waar ze vertaald worden in een speciaal patroon van elektrische impulsen.
3. De impulsen worden via een kabeltje naar een spoel geleid en via radiofrequentie doorgezonden naar het inwendig deel van het CI (de neurostimulator).
4. Het implantaat zendt het speciaal patroon van elektrische impulsen naar de elektroden in het slakkenhuis.
5. De elektrische impulsen stimuleren de gehoorzenuw die het signaal doorstuurt naar de hersenen. Daar wordt het signaal herkend als geluid.
Op onderstaand filmpje kan u de werking zien.
Wat is een cochleair implantaat? – Explania
Wie komt in aanmerking voor een CI?
Cochleaire implantaten zijn bedoeld voor personen met een beiderzijdse doofheid of een ernstige slechthorendheid die voor het spraakverstaan onvoldoende baat hebben van een conventioneel hoortoestel.
Op basis van de internationale ervaring qua resultaten na cochleaire implantatie en conform de RIZIV regeling (2006), worden volgende criteria gehanteerd:
Volwassenen
– gehoorverlies van minstens 85 dBHL
– spraakverstaan gelijk aan of slechter dan 30%
– onvoldoende functionele winst met hoorapparaten
Kinderen en baby’s
– gehoorresten zijn onvoldoende om spraak- en taal te ontwikkelen
– voorafgaand intensieve revalidatie gevolgd hebben met conventioneel hoorapparaat
Selectieprocedure door het CI-team
– Intakegesprek: er wordt uitleg gegeven over de cochleaire implantatie en de selectieprocedure die daaraan voorafgaat.
Er wordt tijd gemaakt voor al uw specifieke vragen.
– Klinisch NKO-onderzoek.
– Audiometrische testen met en zonder hoorapparaat.
– Medische beeldvorming (CT-scan rotsbeenderen en NMR brughoek) waarbij de toestand van het slakkenhuis en de gehoorzenuw nagegaan wordt.
– Promontoriumstimulatie (niet altijd noodzakelijk): om na te gaan of de gehoorzenuw intact en nog stimuleerbaar is.
– Logopedisch bilan om spraak- en taalontwikkeling te evalueren.
– Psychologisch bilan: hierbij wordt gepeild naar het leervermogen, de persoonlijkheidskenmerken, de motivatie en het verwachtingspatroon van de patiënt. Deze gegevens laten toe het herstelverloop beter in te schatten.
– Sociale evaluatie
Heelkunde
De heelkunde gebeurt onder algemene anesthesie.
De opname is beperkt tot 2 dagen en de werkonbekwaamheid tot 3 à 4 weken. Tijdens de heelkunde wordt het inwendig deel van het CI geplaatst.
Revalidatie
Na de operatie functioneert het implantaat nog niet. Na volledige heling (vier weken) gebeurt de eerste afregeling (fitting) en heeft de patiënt de eerste ‘geluid– en hoorsensatie’. Het is de bedoeling dat de patiënt na een implantatie opnieuw een gesprek kan voeren. Voor jonge kinderen biedt het de mogelijkheid dat spraak en taal zich kunnen ontwikkelen. Het bekomen voordeel verschilt sterk van persoon tot persoon. Na het selectieproces kan in beperkte mate een prognose gemaakt worden over hoeveel baat het CI zal brengen.
Verschillende factoren zijn hiertoe bepalend
– Tijdstip van het ontstaan van de doofheid (voor, tijdens of na de taalontwikkeling)
– Duur van de doofheid
– Leeftijd
– Hoeveelheid nog functionele gehoorzenuwvezels
– Bereikbaarheid van deze vezels
– Motivatie van de patiënt en zijn omgeving, bij begeleiding na de implantatie
– Frequentie en duur van de revalidatie
Een groot deel van de doof geworden geïmplanteerde patiënten zal tot spraakverstaan komen. Dit houdt in dat ze op basis van gehoor met een normaalhorende kunnen communiceren, zeker als men dit combineert met spraakafzien. Voor een aantal mensen behoren telefoneren en muziek beluisteren tot de mogelijkheden. Veel kinderen slagen erin te integreren in het gewoon onderwijs.
Bron: patiënteninfo UZA. (uitgezonderd film)